Ik weet nog dat mijn medisch specialist me vroeg of ik even wilde oefenen. Ze had me net laten zien hoe je insuline moest spuiten, terwijl ze deed alsof een stuk opgepropt tissue moest doorgaan voor een stuk van mijn bovenbeen. ‘Oefenen? Nu? Op mezelf? Met die spuit?’ ‘Ja, dit is een oefenpen, dus dat kan geen kwaad hoor.’
Dit alles was denk ik nog geen vijftien minuten nadat zij en mijn internist me hadden verteld dat ik geen type 2, maar type 1 diabetes had. In tegenstelling dus tot wat ik de afgelopen 24 uur gedacht had: dat ik door middel van de juiste voeding misschien nog wel van de medicatie af kon komen. Dat doosje pillen wat ik de dag ervoor op voorschrift van de huisarts had gehaald, kon ik dus wel weg gooien. Ik mocht me gaan richten op een leven lang prikken en insuline spuiten.
Prikhyperventilatie
Toen ik jong was, kreeg ik al zo ongeveer een halve hyperventilatie aanval als ik op tv iets medisch zag gebeuren. Bloed, scans waarbij mensen in tunnels moesten liggen, mensen die heel ernstig ziek waren: you name it en ik kon er niet naar kijken. Kun je nagaan hoe nerveus ik ook altijd was, als ik ‘iets’ met een injectie moest. Bloed prikken of inenten, laten we zeggen dat ik er geen fan van was… Is dat dan wat ze prikangst noemen?
Geen haar op mijn hoofd dus die er aan dacht om op dit moment een oefenpen in mijn bovenbeen te jassen. Na een paar keer testen op het stuk tissue, mocht ik met mijn insulinerecept op zak, op naar de apotheek.
Mijn moeder werkt in de zorg. Vanzelfsprekend zat zij dus diezelfde avond bij me op de bank. Volgens haar instructies had ik een netje sinaasappels gehaald, om op te oefenen. Sinaasappel door midden snijden. Naald op de pen draaien. Twee eenheden wegspuiten in de gootsteen, pen weer opdraaien en nieuwe eenheden in de sinaasappel spuiten. Het klinkt gemakkelijk.
Een stuk minder makkelijk was het om die pen daadwerkelijk in mijn eigen bovenbeen te zetten. Op de een of andere manier is er een soort mentale drempel die je tegenhoudt om die beweging te maken. Die beweging van je hand met de pen, richting je been, waar je de naald in je vel laat zakken. Het voelt onnatuurlijk om te doen, en je weet natuurlijk ook niet in hoeverre het pijn zal gaan doen die eerste keer. Na wat zenuwachtig en onrustig uitstellen lukte het me uiteindelijk. Uiteraard met een andere naald dan degene die eerder in de sinaasappel was verdwenen.
The moment after
‘Ik voel niks? Gaat het wel goed?’ vroeg ik.
‘Ja hoor, zo te zien gaat het helemaal goed’.
Wonderbaarlijk hoe – als je je eenmaal over die drempel hebt gezet – je het dunne naaldje niet eens in je been voelt gaan.
Misschien nog wel vreemder was het onnatuurlijke gevoel wat er aan vooraf was gegaan. Omdat ik niet wist wat ik er van moest verwachten, maar er wel ongelooflijk bang voor was om de naald in mijn been te zetten, denk ik dat het me uiteindelijk mee viel.
Inmiddels zijn we zo’n vijf maanden verder. Vijf maanden waarin ik al tientallen naaldjes versleten heb. Voor elke prik weer een nieuwe, en dat vier keer per dag. Ik kan me niet meer voorstellen dat ik het zo’n drempel vond. Gelukkig maar.
Ik prik nu vier keer per dag: eenmaal in mijn bovenbeen met de langwerkende insuline, en drie keer in mijn buik voor de kortwerkende. Heel af en toe voel ik een lichte weerstand om de naald er daadwerkelijk in te zetten. Maar de gedachte dat het me al ontelbare keren eerder gelukt is, zorgt er iedere keer dat dat gebeurt voor dat het toch wel weer gaat. Daarnaast helpt het me ongelooflijk om een vast roulatieschema aan te houden, waardoor ik de kans dat ik te snel weer op dezelfde plek prik, erg verklein. Dat zorgt er vervolgens weer voor dat het prikken minder pijn doet en minder erg wordt.
Wie had dat gedacht, toen dat jongetje met prikangst vroeger al bang in de wachtkamer zat om een inenting te halen? Ik niet in elk geval.